De tamme kastanje is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Afrika, West-Azië en Zuid-Europa. De kastanje is door de Romeinen meegenomen en zo in de rest van Europa geïntroduceerd. De tamme kastanje is gemakkelijk herkenbaar aan de langwerpige, getande bladeren. Deze zijn glanzend donkergroen aan de bovenzijde.
Tamme kastanjes hebben een bolster met veel, lange, fijne stekeltjes, zoals een egel. In de bolster zitten soms wel drie noten. Deze eetbare kastanjes zijn niet helemaal rond, maar hebben een platte kant en een puntje met een wit pluimpje.
De bloei valt in mei en juni. De bloeiwijzen zijn aarvormig, lange scheuten, eerst rechtopstaand later hangend. Bovenaan bevinden zich in groepjes de mannelijke stuifmeelbloemen, onderaan enkele vrouwelijke bloemen. De bloemen zijn dan ook eenslachtig, de boom is eenhuizig, in dit geval staan beide geslachten dicht opeen. Vooral de typische geur van de mannelijke bloemen is opvallend. Vanaf oktober vallen de stekelige bolsters, met daarin de grote noten van de bomen verstopt.
Je kunt tamme kastanjes ontdoen van hun bruine schil en daarna meteen rauw eten. Ze zijn aromatisch van smaak. Ze smaken nog beter als je ze eerst poft, roostert of kookt. Kastanjes zijn een stuk minder vet dan andere noten.